Thailand heeft eigenlijk alles wat ik zoek als ik op reis ga; een chaotisch en overweldigend stadsleven, exotische natuur die totaal anders is dan ons eigen polderlandschap en een rijke, eigen cultuur. Dat er daarnaast ontelbare betoverende eilandjes zijn om neer te ploffen na een hectische reis, is een mooie bonus. Ik ben er inmiddels een paar keer geweest, heb inmiddels veel reisverhalen over Thailand verzameld, maar de allereerste reis heeft de meeste indruk gemaakt, toen ik voor de eerste keer werd ondergedompeld in de wereld van zoete, kruidige geuren, goud versierde tempels en de oprechte vriendelijkheid van de Thai. Tijdens deze reis maakte ik een tocht in de jungle van Khao Sok, die ik nooit zal vergeten.
Met de trein van Bangkok naar Surat Thani
Het avontuur startte met de treinreis van Bangkok naar Surat Thani. Bij de gedachte aan de slaaptrein bereidde ik me voor op bloeddoorlopen ogen en een stijve nek na een nacht in een stoel te hebben geslapen, maar tot mijn verbazing komt een medewerker na het avondeten onze stoelen verbouwen tot stapelbed. Met knisperende lakens maakt hij de bedden op en nadat we het gordijn om onze slaapplek hebben dichtgetrokken, sluimeren we weg in ons knusse nest. Het lichte gesnurk van de buurman wordt overstemd door het geboemel van de trein.
Peddelend door de jungle van Khao Sok
Frisser dan verwacht komen we de volgende ochtend aan en kunnen we meteen overstappen in het minibusje dat al klaar staat. De chauffeur rijdt ons de jungle van Khao Sok in en stopt bij het Racha Praba meer. De backpacks blijven in de bus achter en met niet veel meer dan een schone onderbroek en tandenborstel in onze rugzak, gaan we aan boord van een houten longtailboot, versierd met de gebruikelijke felgekleurde linten aan de boeg. Het is nog altijd vroeg en de nevels van de vroege ochtend hangen nog boven het water van het meer. We varen door de mist en horen de vroege vogels in de jungle de dag inluiden. Af en toe navigeert de boot om de kalksteenrotsen die uit het water opdoemen, om uiteindelijk aan te komen bij een strook bamboehuisjes die midden op het meer drijven. In ons hutje vinden we niet meer dan een matras onder een klamboe, maar wat heb je nog meer nodig? Het meer is onze douche en ons zwembad tegelijk en met de kano verkennen we het gebied waar we vannacht zullen slapen.
Peddelend begeven we ons naar de rand van het meer. In dit bergachtige gebied torent de jungle hoog boven ons uit en met mijn hoofd in mijn nek zie ik aapjes tussen de boomtoppen wegschieten en hoor ik kreten van vogels. Wat ik niet zie, of in ieder geval te laat, is de grote waterhagedis die zich op een boomstam afzet om te springen. Hij belandt tussen mijn voeten in de kano en mijn kreet heeft niets van die van Tarzan weg, maar verstoort wel de rust van dit serene plekje. Een keus in restaurants hebben we die avond niet, maar gelukkig wordt er bijzonder goed gekookt in de drijvende woonkamer/keuken/eetzaal. De curry is niet te vergelijken met die van de Thai bij mij thuis om de hoek, maar misschien komt dat ook door de magische omgeving en de rozige dag.